Sjota Roestaveli (Georgisch: შოთა რუსთაველი) (Roestavi, ca. 1172 - Jeruzalem, 1216) was een Georgische dichter uit de 12e eeuw. Zijn werken behoren tot de klassiekers van de Georgische literatuur. Hij is onder andere de auteur van "De ridder in het pantervel" ("Vepchistqaosani" in Georgisch), een Georgisch nationaal epos.
Er is maar weinig bekend over Roestaveli’s leven. De weinige bronnen die er bestaan geven slechts een beperkt beeld. De meeste informatie is te vinden in zijn gedichten zelf. In een van zijn gedichten wordt hij omschreven als "een zekere Roestveli." "Roestveli" is geen achternaam, maar een territoriaal epitheton dat zoiets betekent als "de/van/uit Roestavi." De volledige naam Sjota Roestaveli werd meerdere malen gedocumenteerd door latere Georgische auteurs uit de 15e tot 18e eeuw. De naam is ook bewaard gebleven op een fresco in het voormalige Georgische Klooster van het Heilige Kruis in Jeruzalem. Dit fresco werd ontdekt door een groep Georgische geleerden in 1960. Ditzelfde document omschrijft Rustaveli als een sponsor van het klooster, en een rijk man. Mogelijk was Roestaveli een minister aan het hof van Koningin Tamar van Georgië.
Zowel een volkstraditie als de 17e eeuwse dichter Archil identificeren Roestaveli als een bewoner van de Zuid-Georgische region Meschetië, waar zijn thuisstad Roestavi zich bevond (niet te verwarren met het hedendaagse Roestavi). Vermoedelijk is hij ergens tussen 1160 en 1165 geboren. Het grootste deel van zijn werk publiceerde hij vermoedelijk ergens tussen 1205 en 1207.
"De ridder in het pantervel" (ვეფხისტყაოსანი) is Roestaveli’s bekendste werk. Het gedicht is vertaald in vele talen. Het werd voor het eerst gedrukt in 1712, in Tbilisi. Dit gedicht neemt een belangrijke plaats in in de Georgische literatuur.
De ridder in het pantervel is een epos bestaande uit meer dan 1600 kwatrijnen. Het epos is geschreven in de 12e eeuw en behoort vandaag de dag tot de klassiekers van de Georgische literatuur. Het wordt zelfs gezien als het nationaal epos van Georgië. Het gedicht In het gedicht behandelt Roestaveli middeleeuwse Europese idealen: ridderlijkheid, liefdesgevoelens, vriendschap, moed en hoofse liefde. De helden in het gedicht zijn dapper, filantropisch en aardig. De helden zijn tevens niet gebonden aan de Georgische nationaliteit. Zo komen regio’s in Arabië, China en India aan bod in het gedicht. Het gedicht is in vele talen vertaald, waaronder Hebreeuws, Russisch (vijf verschillende vertalingen), Pools, Frans, Duits, Italiaans, Spaans, Japans, Chinees, Hindi, Engels en Arabisch. Samenvatting De ridder in het pantervel (Vepchistkaosani) beschrijft de avonturen van Avtandil, een jonge Arabische edelman, en zijn vriend Tariel, een Indische prins. Avtandil wordt door zijn geliefde Tinatin, de zojuist gekroonde heerser van Arabië, op een missie gestuurd om de mysterieuze ridder in een pantervel te vinden. Avtandil vindt de ridder, die prins Tariel blijkt te zijn. Hij treurt om de verdwijning van de mooie ful Nestan-Darejan, dochter van zijn soeverein, de koning van India. Ze wordt volgens hem gevangen gehouden door kwaadaardige geesten (kajebi) in hun onneembare fort. Met behulp van Nuradin-Pridon bevrijden Avtandil en Tariel de prinses. Aan het eind van het gedicht vindt een dubbele bruiloft plaats: de koninklijke bruiloft van Tariel en Nestan-Darejan, en die van Avtandil en koningin Tinatin. ვეფხისტყაოსანი თუ საწუთრომან დამამხოს, ყოველთა დამამხობელმან, De ridder in het pantervel Toen de koning dit hoorde, riep hij uit met een meer dan geweldige schreeuw, hij klaagde, The Man in the Panther's Skin When the king heard this, he cried out with an exceeding great cry, he lamented, De ridder in het pantervel
Fragment van het gedicht
Sjota Roestaveli , De ridder in het pantervel
ღარიბი მოვკვდე ღარიბად, ვერ დამიტიროს მშობელმან,
ვეღარ შემსუდრონ დაზრდილთა და ვერცა მისანდობელმან, -
მუნ შემიწყალოს თქვენმანვე გულმან მოწყალე-მლმობელმან.
მაქვს საქონელი ურიცხვი, ვერვისგან ანაწონები,
მიეც გლახაკთა საჭურჭლე, ათავისუფლე მონები,
შენ დაამდიდრე ყოველი ობოლი, არას მქონები:
მიღვწიან, მომიგონებენ, დამლოცვენ, მოვეგონები.
შოთა რუსთაველი,
მე-12 საუკუნე, საქართველო
hij zei: "Ach, mijn pleegzoon, mijn verdwaasde ogen zullen je niet meer zien!"
Hij verbaasde de toeschouwers door zijn gezicht te krabben en zijn baard uit te trekken. "Waar zijt gij gegaan, en waar hebt gij die pijlers van het licht verloren ?
"Als gij uzelf hebt, dan zal niemand denken dat je een wees bent, maar ik, wat kan ik doen, o pleegzoon?
Nu passen plagen mij als woning; gij hebt mij verweest achtergelaten,
wiens ellendige hart verlangt naar jou. Tot ik herenigd ben met u kunnen tongen niet vertellen hoe groot mijn lijden is!
Sjota Roestaveli, 12e eeuw, Georgië
he said: "Alas, my foster-son, my dazed eyes shall see thee no more!"
He made the onlookers to marvel by scratching his face and tearing his beard. "Whither art thou gone, and where hast thou lost those pillars of light?
"If thou hast thyself, none will think thee an orphan; but as for me, what can I do, O foster-son?
Now plagues befit me as an abode; thou hast left me orphaned, me whose wretched heart longs for thee. Till I am reunited to thee, tongues cannot tell my sufferings!
Shota Rustaveli, 12th century, Georgia (translated by Marjory Scott Wardrop, 1912)