David IV de Bouwer

David IV de Bouwer (1073-1125)

Davit_aghmashenebeliMiddeleeuws fresco met het portret van David Aghmashenebeli met een model van het Gelati-kloosterDavid IV, ook David de Bouwer (Koetaisi, 1073 - ?, 24 januari 1125) was koning van Georgië van 1089 tot 1125. Hij was de enige zoon van koning George II uit het Bagrationenhuis en stond aan de basis van de grootste bloeiperiode van Georgië, de Georgische Gouden Eeuw (1100-1225).

Tussen 1060 en 1070 berokkenden de invallen van de Seljoek Turken onder aanvoering van Mehmed Alp Arslan (1029-1072) grote schade aan Georgië. Vooral de zogenaamde "Grote Turkse Overwinningen" in het begin van 1080, waren bijzonder vernietigend. De Seljoek Turken, die van oudsher een nomadenvolk waren, en afkomstig waren van rondom het Aral meer, verdeelden het land dat zij op de Georgiërs veroverden, in vele kleinere stukken, en ondergroeven zo de basis van de Georgische feodale economie en bedreigde het land in zijn voortbestaan. Het Georgische volk moest zware nederlagen incasseren maar het Georgische volk slaagde er toch in om hoedanook, haar staatkundige organisatie en onafhankelijkheid te bewaren.

Tegelijkertijd had Georgië een efficiënt leger uitgebouwd om de Seldsjoekse horden van zich af te slaan, maar om dat Georgische leger in toom te houden bleek niet eenvoudig te zijn. Het land had dringend nood aan een intelligente, krachtige en ondernemende leider om de vijand te bestrijden. In deze penibele situatie besloot -de toen nog jonge- koning Giorgi II (1072-1089) troonsafstand te doen in het voordeel van zijn 16-jarige zoon: David IV de Bouwer (in het Georgisch: Davit Aghmashenebeli)

davidDavid verwierf een zware erfenis: een land dat verdeeld en deels veroverd was door de Seljoeks, een hongerende bevolking die de bergen in gevlucht was hun verwoeste steden, dorpen en burchten achterlatend, ten prooi aan plunderaars. Voordat David de troon besteeg was de stad Gori niets meer dan een fort dat waarschijnlijk in de 7e eeuw was gebouwd en dat nog steeds hoog boven het centrum uittorent. In 1123 stichtte David er de stad. David de Bouwer maakte een einde aan de verdeeldheid van Georgië en heroverde veel gebiedsdelen die eerder door Turkse stammen waren ingenomen. Zo heroverde hij Tbilisi en het koninkrijk Kacheti.

De koning verzamelde allen die hem trouw waren gebleven rondom zich, reorganiseerde zijn leger en slaagde erin om de Seldsjoeken uit Kartli (Iberia) te verdrijven. Vanaf 1096 weigerde de koning om nog langer de jaarlijkse contributie aan het Sultanaat af te dragen. Zijn succesvolle campagne inspireerde het Georgische volk en het begon opnieuw het land te ontginnen, en steden en dorpen verrezen opnieuw uit hun as.

In 1104 voegde David de Bouwer Hereti en Kakheti bij het land in het nieuwe herenigde Georgië. De Selsjoeken echter gaven nog niet op en zonden een groot Seldsjoeks leger om de Georgiërs uit Hereti en Kartli te drijven. Dit resulteerde in 1104 in een grote veldslag nabij Ertsukhi, waar het leger van Koning David de Seljoeks definitief verpletterde.

In het eerste kwart van de 12de eeuw begon koning David de Bouwer verder het land te zuiveren van vreemde invallers en de grenzen van Georgië te verleggen richting Kaspische Zee. David de Bouwer heroverde achtereenvolgens (in 1110 tijdens de Slag om Thrialeti) de stad Samshvildé en Rustavi (in 1115), het fort van Gishi(1117) en de stad van Loré(1118).

Spoedig ondervond de koning de nadelen van voortdurend oorlog voeren, namelijk dat het het productiefste deel van de bevolking weghield van huis en van de landbouwvelden. Hij besefte dat de kracht van het land hangt niet alleen afhangt van de organisatie van een goed leger, maar ook van economische regeneratie. In het licht van deze noodzaak rees bij de koning het idee om soldaten te rekruteren uit de niet-lokale bevolking.

David IV moderniseerde en verstevigde verder zijn leger en om zijn slagvaardigheid te vergroten, nodigde de koning (in 1118) 40.000 Kipchak krijgers samen met hun families, en o.l.v. hun prins Atrak, uit naar Georgië. De koning huwde met een Kipchak prinses, Ataraka genaamd.

david IVDe Kipchaks waren een nomadenvolk afkomstig uit het steppengebied ten noorden van de Grote Kaukasus. Deze krijgers maakten deel uit van het reguliere Georgische leger en gehoorzaamden enkel aan koning David, wat hem goed uitkwam. De arrogante adel en de feodale leenheren die al eeuwen het land in hun greep hielden, maakten dankzij de immigratie van de Kipchaks (tussen 1118 en 1120) dat de koning in feite onafhankelijk van de feodale leenheren kon opereren en versterkte het land in zijn geheel.

In 1121 probeerden een gezamenlijk leger van Seldsjoeken en Perzen de Georgische uitbreiding naar het oosten toe te stoppen maar zonder veel succes. Integendeel want op 12 augustus 1121 -de Veldslag van Didgori, werd deze enorme legermacht van wel 450 000 moslims, aangevallen door een veel kleinere Georgische troepenmacht (nauwelijks 55 000 man waaronder 250 kruisvaarders !), en in de vallei van Didgori totaal in de pan gehakt. Deze veldslag staat in Georgië bekend als dzleva sakvirveli, de wonderbaarlijke overwinning.

Het daaropvolgende jaar (in 1122) heroverde het leger van David de stad Tbilisi, en maakte haar opnieuw tot de hoofdstad van het herenigde Georgië. Tbilisi was tussen 736 en 738, door de Arabieren o.l.v. van de militaire leider Marvan II Ibn Mohammed veroverd, en Koning David kon alzo een einde maken aan de langste bezetting (bijna 400 jaar) die de stad tot dan toe had gekend.

Door deze lange Arabische overheersing was de hoofdstad vooral bevolkt door Arabische en Turkse handelaars. De Georgiërs weigerden zich te onderwerpen aan de Arabische emir, die een residentie in de Narikala Burcht bewoonde, en zij waren voor het merendeel naar het platteland verhuisd.
Toen Koning David de stad heroverde, onderscheidde hij zich in het bijzonder door grote tolerantie te vertonen ten aanzien van de moslimbevolking. Zijn verlichte politiek leverde hem de grote loyaliteit op van de Islamitische bewoners en maakte van Tbilisi een kosmopolitische metropool gelegen pal in het centrum op de handelsroute, de zo geheten zijderoute, die Europa met Azië verbond.

Gelati-MonasteryBij elke uitbreiding die het koninkrijk onder zijn leiding maakte, nam het belang van de hoofdstad alsmaar toe. En toen later zijn achter-kleindochter Tamara (1184-1207) op de troon kwam en het land bestuurde, zou Tbilisi uitgroeien tot een van de belangrijkste steden van het midden-oosten. Zelfs Marco Polo die op zijn doortocht Tbilisi aandeed verhaalde over deze: ... daar is een mooie stad Tiflis genaamd, met er omheen vele nederzettingen en versterkte handelsposten...
De strijd van het Georgische volk tegen de Turkse overheersers was van groot belang voor de Shirvans (Shirvans zijn de Turks sprekende moslims van het huidige Azerbeidjan). De gemeenschappelijke strijd kon alzo de Seljoeken buiten Shirvanis houden en in 1124 hechtte Koning David ook Shirvan aan bij Georgië.

De koning en zijn onoverwinnelijke leger namen ook deel aan de strijd voor de bevrijding van het Armeense volk. In 1123 bezette hij een aantal Armeense forten. Vertegenwoordigers van de stad Anis vroegen aan de koning om de stad in te nemen, en in 1124 veroverde koning David aan het hoofd van een leger van 60 000 soldaten Anis.

De uiteindelijke bevrijding van Georgië van de Seldsjoeken betekende ook de aanzet tot wat later Transkaukasië zal worden: van Sirvan en Ran in het oosten en van Armenië in het zuiden.David de Bouwer wordt niet enkel herinnerd als de sterke koning die Georgië herenigde en verloste van de bezetters maar ook als de grote hervormer. Zo was er het probleem met de Georgische Kerk, die de kroon niet bijzonder genegen was. De macht van de Kerk was gedurende de 11de eeuw enorm toegenomen, had veel land verworven en bezat een bijna practische immuniteit. De Kerk was tot een staat in de staat geworden.

De Kerk steunde verschillende feodale landheren die practisch koning waren over hun domein. Om de centrale macht van het koningshuis te verstevigen was het noodzakelijk om de reactionaire kerkelijke aristocratie uit te dagen en onder controle van de koning te brengen.

De eerste stap daartoe was de oprichting van de Ruisi-Urbnisi Kerkelijke Raad die werd voorgezeten door de koning en zijn aanhangers, en die de activiteiten van de Kerk drastisch aan banden legde.
Spoedig verloren grote feodale heren hun kerkelijke bondgenoten. De hervormingen van koning David genoten de ruime steun van grote delen van de bevolking, de administratie werd vereenvoudigd, sterk gemaakt en gecentraliseerd. In het eerste kwartaal van de 12de eeuw werd een belangrijke instelling, de Chqondideli (de Aarstbisschop van Chqondidi) opgericht, bijgestaan door de Mtsignobartukhutsesi (letterlijk vertaald: Hoofd van de Geschriften).

De Chqondideli-Mtsignobartukhutsesi werd alzo hoofdadviseur van de koning bij alle staatsproblemen. De koning kon alzo de macht van de Kerk breken, die geen andere keuze bleef dan te buigen voor de Kroon. Al deze hervormingen leverde de koning behalve buitenlandse, ook vele binnenlandse vijanden op. De historische ontwikkeling van de staatkundige organisatie van het feodale Georgië en de creatie van het Instituut van de Chqondideli-Mtsignobartukhutsesi werden aldus organisch gelinkt, en alle kloosters en bisschoppen ontvingen hun instructies en regels vanuit deze instelling.

David de Bouwer maakte het begin met enkele grote bouwprojecten, zoals het kloostercomplex van Gelati (het klooster van de Maagd). Het Gelatiklooster, gebouwd in 1106 was één van de belangrijkste culturele en onderwijskundige centra van het oude Georgië. Aan de academie werkten de beste Georgische wetenschappers, theologen en filosofen. In het klooster zijn nog steeds vele muurschilderingen en manuscripten te zien uit de Middeleeuwen. Koning David de Bouwer ligt in het klooster begraven.

bron